Keek op de week – Dat en wat – antwoorden

1. dat – Het verwijst naar een zelfstandig naamwoord
2. wat – Het verwijst naar een onbepaald voornaamwoord, dus niet naar iets concreets.
3. dat – Het verwijst naar een zelfstandig naamwoord, naar iets concreets.
4. wat – Het verwijst naar een onbepaald voornaamwoord, dus niet naar iets concreets.
5. dat en wat mogen beide: als het verwijst naar het leuke zusje, gebruik je ‘dat’, verwijs je naar het feit dat we een zusje hebben gekregen, dus naar de hele zin, dan gebruik je ‘wat’.
6. wat – Na een rangtelwoord gebruik je ‘wat’.
7. wat – Je verwijst naar de hele zin, dan gebruik je altijd ‘wat’.
8. dat en wat mogen beide: Als het potlood het enige voorwerp is dat hebt bewaard, gebruik je ‘wat’, want je verwijst dan naar een hele zin. Als het potlood het enige potlood is dat je hebt bewaard, gebruik je ‘dat’, omdat je dan naar een concreet het-woord verwijst.
9. dat – Het verwijst naar een zelfstandig naamwoord
10. dat – Het verwijst naar een zelfstandig naamwoord.